Drop is een boxer uit de werklijn, zegt mijn baasje altijd. Ik sta er dan naast en hoor het aan. Mijn koppie een beetje scheef en mijn wenkbrauwen omhoog. Werklijn, wat zegt dat nou? Ik zie mijn baasje hele dagen op haar gat zitten en dan roept ze aan het eind van de dag dat ze “hard gewerkt” heeft. In mijn beleving heeft ze de hele dag naar een vierkant kastje zitten turen. Vaak praat ze ook nog tegen dat kastje. En dat noemt ze werk? Rondhangen aan de eettafel en totaal niet bewegen?
Dan heb ik ook nog een mannelijke baas. Die komt ‘s ochtends de trap af, eet een kommetje yoghurt en vertrek dan weer naar boven om te “werken”. Hele dagen sluit hij zich op in zijn hok. Dan is hij ook ‘zogenaamd’ heel hard aan het werk geweest. Zo hard, dat hij ‘s avonds soms te moe is om met mij uit te gaan, zegt ‘ie dan. Vreemde wezens, die baasjes van mij, met vreemde ideeën over werk.
Omdat het mijn taak in huis is om mijn baasjes te onderrichten, ik ga tenslotte niets voor niets met ze naar cursus, besluit ik om mijn mannelijke baas te laten zien wat werken is. Want voor mij is het heel duidelijk. Werken is beweging, lopen, sjouwen, dingen doen. Werken is het warm krijgen, hijgen en na afloop moe maar voldaan in de mand storten om bij te komen van alle activiteiten. Na het avondeten krijg de mannelijke baas de opdracht van mijn baasje om met mij te gaan wandelen. Zij kan namelijk niet zelf. Ze gaat naar de boxerclub voor een bijspijkercursus. Dus ik zit opgescheept met de grote baas. Samen op pad is zo gek nog niet, denk ik nog. Ik krijg niet zo vaak de gelegenheid om alleen met hem te gaan wandelen. Dus is dit het moment om hem te laten zien wat werken nu werkelijk inhoudt.
Als we samen de tuin uit wandelen, neem ik alvast een stok in mijn bek. Niet zo’n grote, want dan komt ‘ie steeds klem te zitten bij mijn baasjes knieën. Vindt hij niet zo leuk, heb ik gemerkt. Maar met mijn bescheiden stok kan ik alvast laten zien aan hem, dat sjouwen een onderdeel van werk is. Ik loop trots rond met mijn stok en kijk met regelmaat achterom naar mijn baas. Zie je mij? Zie je mij? Bij het industrieterrein aangekomen, vind ik een halve boomstam. Ik ruil mijn bescheiden stok om voor dit enorme gevaarte. Ik trek en sleur en ondertussen kijk ik naar mijn baas. Doe ook eens wat, zeggen mijn ogen, maar ik zie mijn baas nog geen enkele aanstalten maken om ook te sjouwen en een stok in zijn mond te pakken. Sterker nog, hij sjokt in een rustig tempo door.
Op het industrieterrein staat een grote tent voor een gebouw. De tent heeft geen wanden maar wel allemaal spullen. In de tent zie ik mannen staan. Zij trekken en sjouwen aan allerlei apparaten. Ze duwen stokken van zich af, van die metalen met grote wielen eraan. Ze trekken ook stokken naar zich toe die aan elastieken zitten en weer terug schieten. Het lijkt op werk, wat deze mannen doen. Ik denk dat ik maar eens even poolshoogte ga nemen.
Met mijn halve boomstam in mijn mond, stap ik de tent binnen. Kleng! Tegen een soort fiets op blokjes aan. Bam! Mijn stok ramt een bank waarop een man ligt met zijn armen in de lucht. Knal! De stok blijft steken achter een constructie waar iemand op zit met een handdoek om zijn nek. Ik parkeer mijn boom op een matje en kijk naar de mannen. Om één of andere reden kijken ze ook allemaal naar mij, net als mijn eigen baas. Die staat buiten de tent, als een mafkees naar mij te roepen dat ik daar niet naar binnen mag gaan. Hij zwaait met zijn armen boven zijn hoofd en springt op en neer om mijn aandacht te trekken. Ha, denk ik, het lijkt te werken. Hoe meer ik in de tent loop, hoe harder mijn baasje gaat bewegen. Ik pak mijn boomstam en doe nog een rondje apparatuur rammen, voordat ik mijn baasje moe en bezweet mee naar huis neem. Morgen weer aan het werk, baas???
Comments