Het is de warmste 31 maart ooit, zei mijn vrouwtje, ruim 20 graden overdag en het koelt pas langzaam af ‘s avonds. Het was een heerlijke dag, veel in de tuin gespeeld en in de sloot gelegen, maar net na het eten, ben ik alleen thuis achtergelaten. Opgesloten in huis. Mijn baasje en vrouwtje zijn op bezoek gegaan bij hun oudste kind. En ik mocht niet mee. Past niet in de auto, zei vrouwtje. Ik kom zo terug, zei vrouwtje. Jongste kind blijft bij jou, zei vrouwtje. Ja, ja, het zal wel, maar ik mag dus niet mee en zit thuis, alleen met de jongste. En als de zon onder gaat, gaat de jongste naar boven. "Trusten, Drop, ga maar slapen, dan vliegt de tijd voorbij." Maar ik ga niet slapen, ik kan niet slapen, want vrouwtje is nog steeds niet thuis. En nu hebben ze ook nog de avondklok verschoven naar 10 uur. Dus blijft ze nog langer weg. Ik zit voor het raam, met mijn hoofd op de vensterbank, naar buiten te kijken. Vrouwtje…
Er valt niet veel te zien in de straat. Het is er eigenlijk altijd rustig, af een toe een verdwaalde buurman op een fiets. In de tuin heb ik veel beter zicht. De tuin grenst aan het gemeenteplantsoen en op mijn uitkijkpost zie ik alle honden uit de buurt voorbij komen. En kinderen, die vind ik ook zo leuk. Maar de jongste heeft de deur niet opengelaten. Ik kan niet in de tuin komen. Ik ben zielig en alleen, met uitzicht op de straat.
Dan zie ik lampjes door de straat bewegen. Van die koplampen die op een auto zitten. Zal het de baas zijn, zal het mijn vrouwtje zijn? De lampen bewegen langzaam. Ik verrek mijn nek om te kunnen kijken. Het lijkt erop dat de auto gaat stoppen. In het schijnsel van de lampen zie ik ook iets anders bewegen. Een puntje van een zwarte staart. Ik rek nog verder met mijn kop. Ja, ik zie het goed, daar loopt Saar. Zwarte Saar, de labrador. Zij loopt wel met haar baasje buiten. Zij is niet alleen gelaten. Zij mag wel nog buiten spelen. Ik leg mijn kop weer op de vensterbank. Saar, als ik nou bij haar kon zijn, krijg ik ook aandacht. Ben ik nooit alleen. Ze ruikt ook zo lekker. En de afgelopen drie weken, rook ze extreem lekker. Zo lekker, dat ik er van moest kwijlen. Ik mocht van mijn vrouwtje ook niet naar Saar toe. Niet samen spelen of kroelen. Nee, want Saar was loops, zei mijn vrouwtje. Ik heb geen idee wat het betekent maar stom vond ik het wel.
De auto is gestopt. Het is de auto van baas en vrouwtje. Mooi dat ze thuis zijn, maar ik ben nog steeds boos. Mij alleen laten, hoe durven ze. “Droppie, we zijn weer thuis” hoor ik mijn vrouwtje roepen. Ik ren naar de voordeur. Ik doe alsof ik mijn vrouwtje begroet en sla dan snel linksaf richting het gemeentepad. “Heb je hoge nood, Drop?” Ja, laat ze dat maar denken en voor de sier til ik mijn poot op. En op het moment dat vrouwtje niet kijkt, smeer ik ‘m. Ik ga er vandoor. Het gemeentepad af en dan het grasveld op achter ons huis, het tuinpad op. Ik heb mazzel. De voordeur bij Saar staat op een kier. Het is ook nog steeds warm. Geen moment aarzel ik. Ik duw mijn neus tegen de voordeur. Hup, de drempel over, de gang door en ik duik in de mand van Saar. Drie keer draaien, mijn kop begravend in haar kussen. Ik snuif de geur van Saar. Vrouwtje moet van goede huize komen om mij hier weg te halen. Ik ga “bij Japie” wonen.
Dan hoor ik voetstappen op de trap. “Ben je al weer thuis Saar? Dat was een kort rondje.” Ik zwaai met mijn staart naar het vrouwtje van Saar, maar blijf op het kussen liggen. Ze slaakt een kreet. “Drop, wat doe jij hier? Hoe kom jij binnen? Waar is je vrouwtje, waar is Saar?” En ik denk, die komen vanzelf wel, maar vanavond blijf ik hier.
Ik ga bij Japie wonen is een zin uit een jaren 60 reclame van King Corn, waar een klein jongetje tegen zijn vader zegt dat hij bij Japie gaat wonen omdat er bij Japie thuis King Corn wordt gegeten.
Comments